Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8254

Datum uitspraak2008-12-24
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709172/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 27 november 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Blaricum (hierna: de raad) bij besluit van 16 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Blaricummermeent Werkdorp" (hierna: het plan).


Uitspraak

200709172/1. Datum uitspraak: 24 december 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. de vereniging Vereniging van Vrienden van het Gooi, gevestigd te Bussum, 2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats], appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 november 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Blaricum (hierna: de raad) bij besluit van 16 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Blaricummermeent Werkdorp" (hierna: het plan). Tegen dit besluit hebben de vereniging Vereniging van Vrienden van het Gooi (hierna: de vereniging) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2007, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Blaricum heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2008, waar de vereniging, vertegenwoordigd door drs J.L. Vollers en M.J. Arkesteijn, [appellanten sub 2] in de persoon van [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door ir. R. Hoksbergen, mr. R.W.M. Mathijsen en drs. M.P.W. Brienissen-Sterkenburg, allen ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Het plan voorziet - middels grotendeels nader uit te werken bestemmingen - onder meer in een woon- en werkgebied met ongeveer 750 woningen, waaronder een twintigtal drijvende woningen, en een regionaal bedrijvenpark. 2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. procedureel bezwaar 2.3. De vereniging betoogt in de eerste plaats dat het college ten onrechte slechts twee punten van haar bedenkingengeschrift inhoudelijk heeft besproken in het goedkeuringsbesluit en met betrekking tot de resterende punten heeft volstaan met een verwijzing naar de reactie van het college van burgemeester en wethouders van Blaricum naar aanleiding van de ingediende bedenkingen. [appellanten sub 2] betogen in dit kader dat het college niet nader is ingegaan op de door hen ingebrachte bedenkingen. 2.3.1. In het bestreden besluit is het standpunt van het college ten aanzien van de tegen het plan ingebrachte bedenkingen opgenomen, alsmede de onderbouwing voor de goedkeuring van het besluit. Dat het college in het besluit te kennen heeft gegeven dat hij met de reactie van het college van burgemeester en wethouders op de ingebrachte bedenkingen kan instemmen en volstaat met een verwijzing naar deze reactie, leidt niet tot het oordeel dat het college ten onrechte niet een eigen, nader gemotiveerd, oordeel heeft gegeven, als door de vereniging en [appellanten sub 2] gesteld. Geen wettelijke bepaling of algemeen rechtsbeginsel staat in de weg aan de door het college gevolgde handelwijze. Gelet hierop bestaat in zoverre geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. de drijvende woningen 2.4. De vereniging richt zich uitsluitend tegen de bij het plan mogelijk gemaakte komst van een twintigtal drijvende woningen in het Gooimeer en de daarmee samenhangende voorzieningen. Een en ander verdraagt zich naar stellen van de vereniging niet met de inhoud en strekking van het Streekplan Noord-Holland Zuid (hierna: het streekplan), nu de in het streekplan vastgelegde rode contourlijn door het plan verregaand wordt opgerekt, waarbij het woongebied met 15 % wordt vergroot. 2.4.1. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de rode contouren op de streekplankaart zijn weergegeven met een schaal van 1:100.000. Vanwege de meer gedetailleerde weergave is de contourenkaart met een schaal van 1:25.000 maatgevend voor de beoordeling van gemeentelijke plannen. Omdat het streekplan een beleidsplan op hoofdzaken is, heeft ook deze kaart een vrij grofmazig karakter en is deze niet geschikt voor een gedetailleerde planbeoordeling. In verband hiermee heeft de raad enige beleidsvrijheid bij de nadere detaillering en precisering van de rode contour. Bij de planvaststelling is de raad gebleven binnen de mogelijkheden van het streekplan, aldus het college, zich aansluitend bij de raad. In het verweerschrift heeft het college er op gewezen dat de bebouwing van de Blaricummermeent, een reeds bestaand (droog) buitendijks gelegen gebied binnen het grondgebied van de gemeente Blaricum, specifiek in het streekplan is opgenomen waar is aangegeven dat de verbetering van de verbinding naar het westelijk gelegen natuurgebied een integraal onderdeel moet zijn van de mogelijke stedelijke ontwikkeling op de Blaricummermeent en de kleinschalige recreatieve ontwikkeling bij de Stichtse brug en letterlijk is vermeld dat de Blaricummermeent in zijn geheel binnen de contour is gelegen. 2.4.2. In het streekplan is gesteld dat de rode contouren zijn weergegeven op de contourenkaart met een schaal van 1:25.000, bestaande uit vijf deelkaarten. Op de streekplankaart (functiekaart) zijn de rode contouren eveneens opgenomen. De schaal van deze kaart is 1:100.000. Vanwege de meer gedetailleerde weergave is de contourenkaart maatgevend voor de beoordeling van gemeentelijke plannen en initiatieven. Omdat het streekplan een beleidsplan op hoofdlijnen is, heeft ook een kaart met deze schaal echter nog een vrij grofmazig karakter, aldus het streekplan. Dit maakt de kaart niet geschikt voor een beoordeling op het niveau van individuele woon- of bedrijfspercelen of kleinere (al dan niet agrarische) percelen. Dit is pas het geval als de gemeenteraad in het bestemmingsplan de ligging van de rode contouren vastlegt, waarbij het bestemmingsplan een schaal heeft van ten minste 1:10.000. Dit brengt volgens het streekplan met zich dat bij het verwerken van de contourenkaart in het bestemmingsplan de gemeenteraad enige beleidsvrijheid heeft wat betreft de nadere detaillering en precisering van de rode contour. Eerst na het onherroepelijk worden van het besluit van het college van gedeputeerde staten omtrent goedkeuring van het desbetreffende bestemmingsplan heeft de rode contour rechtsgevolgen voor de burger, aldus het streekplan. Als uitgangspunten bij de bepaling van de rode contour geldt, zo staat in het streekplan, dat voor iedere stad, voor ieder dorp en voor solitair gelegen stedelijke voorzieningen, groter dan 5 ha, rode contouren zijn getrokken, met uitzondering van te herziene of uit te werken delen van het streekplan. Al het gebied buiten de rode contour behoort tot het landelijk gebied. De rode contouren geven de uiterste grens aan van de verstedelijking; daarbuiten mag geen verstedelijking plaatsvinden. Onder verstedelijking wordt verstaan: alle ruimtevragende stedelijke functies die een aaneengesloten en samenhangend geheel vormen, groter dan 5 ha. In het streekplan staat voorts dat de ligging van de rode contouren op de kaart en het hiervoor geformuleerde beleid wordt beschouwd als een essentiële beleidslijn; aanpassing van deze lijnen op de kaart of wijziging van het beleid ter zake kan uitsluitend door een herziening van het streekplan, tenzij deze aanpassing onderdeel uitmaakt van, of voortvloeit uit, een nadere uitwerking van het streekplan. In de bijlage 5 bij het streekplan, de toelichtingen op de kaart rode contouren, is ten aanzien van Blaricum gesteld dat de Blaricummermeent in zijn geheel binnen de contour is gelegen en dat aan de noordzijde van het dorp de contour de grens van de (voormalige) bufferzone volgt. Uit de bij het streekplan behorende kaart komt naar voren dat de daarin opgenomen rode contour ter hoogte van het plan de kustlijn volgt. 2.4.3. Bij het bestemmingsplan is het buitendijks gelegen gedeelte van het plangebied bestemd voor "Water". Op een deel van de als zodanig bestemde gronden is de aanduiding "Drijvende woningen (uit te werken)" aangebracht. Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangeduide gronden mede bestemd voor woningen op het water ('drijvende woningen'), krachtens artikel 11 van de WRO uit te werken, waarbij de uitwerkingsregels zijn opgenomen in het vierde lid. Ingevolge artikel 11, vierde lid, onder a, van evengenoemd artikel mag ter plaatse van de dubbelbestemming uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig een uitwerking door burgemeester en wethouders. Ingevolge het vierde lid, onder c, van dit artikel gelden voor de uitwerking onder meer de regels dat het maximumaantal drijvende woningen 20 bedraagt en dat de aanleg en instandhouding van een voor auto's toegankelijke pier met een keerlus ten behoeve van de drijvende woningen is toegestaan. Voorts wordt ingevolge deze bepaling binnen de uit te werken bestemming of direct grenzend daaraan, op het vasteland, voorzien in voldoende parkeergelegenheid op openbaar gebied. Op de plankaart is de aanduiding "Drijvende woningen" voorzien tot op een afstand van ongeveer 300 meter uit de kustlijn. 2.4.4. Uit het streekplan volgt dat de rode contouren zoals opgenomen op de contourenkaart dienen te worden vertaald in een bestemmingsplan alvorens deze contouren rechtsgevolgen hebben voor de burger. Dit betekent echter niet dat daarbij zonder meer mag worden getornd aan het uitgangspunt dat het slechts mag gaan om een detaillering en precisering, waarbij de raad enige vrijheid heeft. De Afdeling stelt vast dat de rode contour de bestaande kustlijn volgt, terwijl het plan de komst van drijvende woningen mogelijk maakt tot op een afstand van 300 meter uit de kustlijn. Gelet daarop is de Afdeling van oordeel dat onvoldoende recht wordt gedaan aan dit uitgangspunt. De verwijzing naar de passage in het streekplan dat de gehele Blaricummermeent zich binnen de contouren bevindt, brengt de Afdeling niet tot een ander oordeel. Veeleer is, waar het streekplan op 17 februari 2003 is vastgesteld, aannemelijk dat destijds nog niet was gedacht aan de mogelijkheid dat drijvende woningen in het Gooimeer deel zouden gaan uitmaken van de Blaricummermeent. Het door het college ter zitting ingenomen standpunt dat de drijvende woningen ook buiten de rode contour zijn toegelaten, waar in het streekplan is aangegeven dat kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen buitendijks onder voorwaarden zijn toegestaan, kan de Afdeling niet volgen. Nog daargelaten dat aan een dergelijke ontwikkeling de voorwaarde is verbonden dat het moet gaan om een niet onomkeerbare ontwikkeling, maken de drijvende woningen onderdeel uit van een veel groter plan voor de realisering van woningbouw, zulks ter uitvoering van een regionale taakstelling. Onder meer door de parkeer- en infrastructuur zijn de drijvende woningen met de rest van dit plan verweven. Gelet voorts op de totale omvang van het plan, moet worden geoordeeld dat dit plan voorziet in een aaneengesloten en een samenhangend geheel vormende verstedelijking die zich uitstrekt tot buiten de rode contour. Daarmee komt het plan in strijd met het streekplan, waarvan op dit punt niet zonder herziening mag worden afgeweken. Het college heeft dit miskend. De conclusie is dat hetgeen de vereniging heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan, waar het betreft de aanduiding "Drijvende woningen", is vastgesteld in strijd met artikel 4a, achtste lid, van de WRO. Door het plan niettemin in zoverre goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Uit het vorenstaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan voornoemde aanduiding. Gelet hierop behoeven de overige door de vereniging aangevoerde gronden geen bespreking. flora en fauna 2.5. [appellanten sub 2] hebben aangevoerd dat het verkeer op de Centrale As en de Stichtse weg aanzienlijk zal zijn en invloed zal hebben op mens en dier. De Flora- en faunawet is hierop van toepassing, terwijl in de omgeving het Eemmeer, een vogelrichtlijngebied, ligt. Gelet hierop was nader onafhankelijk deskundigenonderzoek gewenst. 2.5.1. Het college stelt zich, onder verwijzing naar het ter zake uitgevoerde deskundigenonderzoek, op het standpunt dat significante effecten van het plan op het als speciale beschermingszone in de zin van Vogelrichtlijn aangewezen gebied "Eemmeer & Gooimeer Zuidoever" uitgesloten zijn. De raad heeft hier nog aan toegevoegd dat er verschillende onderzoeken zijn uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet, op basis waarvan de benodigde ontheffing is gevraagd en verleend. 2.5.2. In hetgeen [appellanten sub 2] in dit kader hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het besluit van het college in dit kader onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel anderszins onjuist is te achten. Hierbij is in aanmerking genomen dat zij geen gegevens hebben aangedragen die twijfels oproepen aan de juistheid van de aan dat besluit ten grondslag liggende deskundigenadviezen. Gelet op deze adviezen is evenmin aannemelijk geworden dat ten tijde van het bestreden besluit te verwachten was dat de benodigde ontheffing op grond van de Flora- en faunawet niet zou kunnen worden verleend, zodat dit punt in de weg zou staan aan de uitvoerbaarheid van het plan. geluidhinder 2.6. [appellanten sub 2] voeren aan dat de Centrale As, de Verlengde Aristoteleslaan en de Stichtse weg wegen zullen zijn met een hoge verkeersintensiteit, waardoor de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel zal worden overschreden, zodat een hogere grenswaarde diende te worden vastgesteld. Het ontwerpbesluit voor de vaststelling van een hogere grenswaarde is, in strijd met artikel 110c van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh), niet tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De vervolgens vastgestelde hogere grenswaarde is naar stellen van [appellanten sub 2] onvoldoende gemotiveerd en gebaseerd op ondeugdelijk onderzoek, nu daarin de bevindingen voor het meetpunt nabij hun woning niet zijn opgenomen. 2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat, nu het ontwerp voor het plan voor 1 januari 2007 ter inzage heeft gelegen, de Wgh zoals die luidde vóór die datum van toepassing is. In verband hiermee kon de procedure met betrekking tot de vaststelling van de hogere grenswaarde volgens de oude regels worden afgewikkeld, waarbij het college het bevoegd gezag was en het door [appellanten sub 2] bedoelde artikel 110c van de Wgh toepassing mist. Voorts zijn naar stellen van de raad de bevindingen bij het door [appellanten sub 2] bedoelde meetpunt wel degelijk meegenomen in het uitgebrachte rapport. Het punt komt echter niet voor in de op de hogere grenswaarden betrekking hebbende tabel, nu de voorkeurswaarde op dat punt niet wordt overschreden. 2.6.2. Met ingang van 1 januari 2007 is de Wgh gewijzigd. Ingevolge artikel VII, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wijzigingswet Wet geluidhinder, Stb. 2006, 350, blijven de Wgh en de daarop gebaseerde regelgeving zoals deze gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing op het vaststellen en het goedkeuren van een bestemmingsplan dat wordt vastgesteld met toepassing van de Wgh en waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet. Nu het ontwerpplan op 22 september 2006 en derhalve voorafgaand aan de inwerkingtreding van die wet ter inzage is gelegd, bleef in dit geval de voorheen geldende wettekst van toepassing en was het nadien in werking getreden artikel 110c van de Wgh in dit geval niet van toepassing. 2.6.3. Blijkens de stukken is eerst verzocht om de vaststelling van hogere grenswaarden nadat naar aanleiding van een door de gemeente Huizen ingediende zienswijze na terinzagelegging van het ontwerpplan bij de vaststelling van het plan de op de plankaart vastgelegde wegenstructuur enigszins was gewijzigd, hetgeen leidde tot de noodzaak om te verzoeken om vaststelling van hogere grenswaarden. Bij de vaststelling van het plan is, in verband met deze wijziging, toepassing gegeven aan artikel 76, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wgh, waarna op 7 augustus 2007 een besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden is genomen, dat nadien onherroepelijk is geworden. In hetgeen [appellanten sub 2] hebben gesteld, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college het ter zake uitgevoerde onderzoek onzorgvuldig dan wel anderszins onjuist had moeten achten. Daarbij is in aanmerking genomen dat, zoals de raad ook heeft gesteld, de geluidsniveaus bij het door [appellanten sub 2] bedoelde meetpunt in het ter zake uitgebrachte rapport zijn vermeld maar dat bij dat punt de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden, zodat geen aanleiding bestond deze gegevens nadien nog te vermelden, in het kader van de noodzaak om te vragen om vaststelling van hogere grenswaarden.   luchtkwaliteit en verkeer 2.7. [appellanten sub 2] stellen dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005). Uit de voorhanden rapportage blijkt naar zij stellen, dat niet wordt voldaan aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) alsmede dat de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) wordt overschreden op een aantal wegen. Volgens de uitgebrachte rapportages worden de normen eerst in 2015 gehaald, terwijl de bij het plan voorziene bebouwing veel eerder zal worden opgericht. 2.7.1. Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat, hoewel voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) sprake is van een overschrijding in de situatie ten tijde van het onderzoek, de conclusie is dat alle onderzochte wegen in 2015 voldoen aan de betreffende grenswaarden van het Blk 2005. Wat zwevende deeltjes (PM10) betreft, voldoen alle wegen zowel ten tijde van het onderzoek, begin 2007, als in 2015 aan de betreffende grenswaarden van het Blk 2005. Gelet hierop heeft de raad zich volgens het college op het standpunt kunnen stellen dat de uitvoering van het plan niet zal leiden tot een overschrijding van de in acht te nemen grenswaarden voor de luchtkwaliteit. 2.7.2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005, voor zover hier van belang, nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in dit besluit genoemde grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) in acht. Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder b, van het Blk 2005 geldt voor stikstofdioxide (NO2) een grenswaarde van 40 microgram per m³ als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010, en een grenswaarde van 200 microgram per m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal achttien maal per kalenderjaar mag worden overschreden. Ingevolge artikel 20 van het Blk 2005 geldt voor zwevende deeltjes (PM10) een grenswaarde van 50 microgram per m³ als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden, en een grenswaarde van 40 microgram per m³ als jaargemiddelde concentratie. 2.7.3. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. Blijkens de resultaten van het onderzoek, zoals vervat in het rapport van AGV-advies van 30 januari 2007, werd in 2003 de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide op een drietal plaatsen overschreden en werd ook op een aantal plaatsen voor zwevende deeltjes de grenswaarde voor de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie meer dan vijfendertig maal per kalenderjaar overschreden. In 2015 zullen de grenswaarden dankzij de verbeterde achtergrondconcentraties niet meer worden overschreden, aldus het rapport. 2.7.4. De Afdeling stelt voorop dat het feit dat de plandelen met de uit te werken bestemming in een verplicht op te stellen uitwerkingsplan nog een nadere invulling dienen te krijgen, met zich brengt dat het college slechts goedkeuring aan deze plandelen heeft kunnen verlenen, indien en voor zover op voorhand aannemelijk was dat deze plandelen verwezenlijkt zullen worden zonder in strijd te komen met het Blk 2005. Vast staat dat de in het Blk 2005 voorgeschreven normen in 2003 werden overschreden. Door het college is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom deze situatie zich niet meer zal voordoen indien de plandelen met de uit te werken bestemming zullen worden verwezenlijkt. Daarbij is in aanmerking genomen dat, naar stellen van de raad, vanaf 2010 woningen zullen worden opgeleverd, waarmee sprake is van ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit ter plaatse. Deze gevolgen moeten worden betrokken bij het onderzoek naar de luchtkwaliteit. De omstandigheid dat uit het rapport naar voren komt dat de normen in 2015 wel gehaald zullen worden, maakt het voorgaande niet anders. Gelet op het bepaalde in het Blk 2005 dient ook al in de periode tot die datum te worden voldaan aan in de dat besluit vastgelegde normen. Aan de ter zitting door de raad opgeworpen stelling dat de oprichting van een 8 tot 12 meter hoge, met de ontwikkeling van de wijk meegroeiende geluidswal positieve gevolgen zal hebben voor de luchtkwaliteit ter plaatse moet de Afdeling, nu in de stukken noch de overgelegde rapporten op enige wijze eerder sprake is geweest van een dergelijke wal en van de mogelijke effecten daarvan voor de luchtkwaliteit, reeds gezien het ex-tunc karakter van de beoordeling voorbij gaan. 2.7.5. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en dat het niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellanten sub 2] is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige door hen aangevoerde gronden geen bespreking. 2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart de beroepen van de vereniging Vereniging van Vrienden van het Gooi en [appellanten sub 2] gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 27 november 2007, kenmerk 2007-64594; III. onthoudt goedkeuring aan het plan, voor zover het betreft de aanduiding "Drijvende woningen"; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 27 november 2007 voor zover het betreft de aanduiding genoemd onder III; V. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) voor de vereniging Vereniging van Vrienden van het Gooi en € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) voor [appellanten sub 2] vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Oosting w.g. Matulewicz voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008 45.